Potosi of Potono?

We hebben net twee dagen in Potosi achter de rug. Het is de hoogstgelegen stad (4050m) van enig formaat. Het is een stad van tegenstellingen. Vooral tussen de rijkdom van bodem, die zit vol zilver, tin, lood, zink, en de armoede van de meeste mensen die er leven. Wie naar Potosi gaat, bezoekt haast zeker de zilvermijnen van de Cerro Rico (rijke berg) die de stad haar faam, en de Spanjaarden gedurdende de koloniale periode hun rijkdom gaf. Onze gids was een oud mijnwerker, Julio en hij nam ons eerst mee naar zijn opslag plaats. We kregen er allemaal een mijnwerkersplunje.
De Cerro Rico
Klaar om de mijn in te duiken!
Vervolgens togen we naar de markt. Daar moesten we dynamiet, cocablaren en vooral alcohol voor de mijnwerkers kopen. De mijnwerkers kauwen gans de tijd (6 tot 10 uur) dat ze in de mijn zijn op cocabladeren om hun honger en vermoeidheid te vergeten. De volgende stop was een zicht op de extractiebedrijven. Hier worden de ertsen een eerste maal bewerkt met veel chemicaliën, dus uiterst vervuilend voor de omgeving, voor ze worden geëxporteerd naar het buitenland. Bolivia heeft zelf blijkbaar niet de kennis om de verschillende metalen van elkaar te scheiden, te smelten en te verwerken. Het grootste deel van de winst wordt dus ook gemaakt in het buitenland en niet in Bolivia zelf. Het lijkt een beetje op het verhaal van Congo, maar dan toch iets minder schrijnend.
De laatste stop was de mijn zelf. Eerst moesten we mee bier drinken op de verjaardag van twee mijnwerkers van een groep die voor de schacht stonden te vieren. Bij elk glas of elke fles moet je eerst wat op de grond gieten voor de Pachamama (moeder aarde). Wij hielden het bescheiden, maar onze gids dronk gretig mee. Uiteindelijk konden we dan toch via de donkere gang de berg betreden. Na goed 500 meter kwamen we de eerst groep werkende mijnwerkers tegen. Ze duwden een mijnkarretje, net als in een oude western, met z'n drieën richting de uitgang. De twee jongsten waren 18 en 19 en wat geld aan het verdienen om hun studies te kunnen betalen. Met een gewone job in de stad kan iemand zonder hogere opleiding 500 a 600 bolivianen (55 a 66 euro) per maand verdienen. In de mijn is dat het dubbele.
Even verderop was een groep mijnwerkers een deel van de gang van nieuwe stutbalken aan het voorzien. Wij hebben ook geholpen om een van de stammen door te zagen. Dat gebeurt nog op de oude manier: met een handzaag en mankracht. Ondertussen zat onze gids met een deel van de mijnwerkers te drinken van de alcohol die wij hadden meegebracht. Hij raakte hoe langer hoe meer in de wind en begon hoe langer hoe meer zichzelf te herhalen. Gelukkig was het tijd om naar buiten te gaan. Een honderdtal meter voor de uitgang kregen we nog een laatste wauwelpreek bij de Tio. Dit is een soort duivel die volgens het geloof van de mijnwerkers over de wereld onder de grond en dus ook de mijn heerst. Hij krijgt elke vrijdag offers van cocabladen, sigaretten en alcohol. En vervolgens drinken de mijnwerkers ook een flinke borrel. Door de uitleg van de gids leek het net of dat het belangrijkste in het leven is, veel drinken. Hij was alleszins goed dronken op het einde en hoorde zichzelf vooral graag praten. Hem zouden we aan niemand aanraden, maar een bezoek aan de mijnen is zeker niet te missen.
Tijdens de pauze coca kauwen en sterke drank drinken
Stutbalken zagen is zwaar werk

Geen opmerkingen:

Een reactie posten