Impressies van Indonesië door een Tsjechische filmster

(Dat is wat Teresa en Michaël uit Tsjechië dachten toen ze me het eerst zagen)
Na vier weken Indonesië vind ik eindelijk de tijd om achter de computer te kruipen en mijn indrukken neer te typen. Indonesië is anders dan de andere landen die we tot nu bezochten. Dat merk je al meteen. Naast de gewone inreisstempel heb je ook een visum nodig. Dat is de eerste keer op onze reis. Als je het land inkomt krijg je een visum van 30 dagen dat je 1 keer kan verlengen met nog eens 30 dagen, in totaal 2 maand dachten we. We hebben ons echter een beetje misrekend. We gaan 61 dagen in Indonesië zijn. Dat is 1 teveel, maar als we een boete van 200.000 roepia (ongeveer 18 euro) betalen als we het land verlaten is dat geen groot probleem. Dat valt mee want anders moesten we nog voor een dag tussendoor naar een ander land, met alle extra kosten vandien. Dan is een kleine boete betalen niet zo' n groot probleem. Ondertussen is het ook al - veel vlotter dan verwacht - gelukt om ons visum te verlengen. We hadden op reisfora gelezen dat je een Indonesische sponsor nodig hebt, die dan ook nog eens moet betaald worden, maar uiteindelijk hebben we alles zelf gedaan en sneller dan ze in het immigratiekantoor in Ubud hadden voorspeld.

Indonesië is anders. Het is het enige land waar we de taal niet spreken. Ik had mij voorgenomen om Indonesisch te leren, maar dat is er niet van gekomen. Buiten enkele basis woordjes en de getallen dan. In Bali was dat niet zo erg. Daar komen zoveel toeristen dat zowat iedereen wel een woordje Engels spreekt. Na enkele dagen gingen we echter naar Sulawesi en daar zijn enkel de mensen die rechtstreeks met toeristen werken in staat een gebrekkig Engels te praten. Het werd dus behelpen met de weinige woorden die in onze reisgids stonden. Onze woordenboek Indonesisch was immers ergens in Australië zoek geraakt. Het contact met de plaatselijke bevolking verliep dus veel oppervlakkiger dan in Latijns Amerika of Oceanië. De mensen zijn echter heel blij als je toch enkele woordjes Indonesisch spreekt. De meeste toeristen doen immers die moeite niet eens. Toen we in Java toekwamen was dan ook de eerste aankoop een zakwoordenboekje Engels-Indonesisch. Als je het woordenboekje bovenhaalt, zijn veel mensen zodanige gecharmeerd, dat ze direct veel vriendelijker zijn. En ze zijn hier al zo vriendelijk. Met uitzondering van de mensen die voor de bus en transportbedrijven werken.

In tegenstelling tot de andere landen die we tot nu toe aandeden, wordt hier nergens aangegeven wat de prijzen van een busrit zijn. De enkele uitzondering van het busstation in Makassar niet meegeteld, maar daar was de prijs sowieso al hoog genoeg. Bij elke verplaatsing is het dus een heel gedoe om niet alleen op de juiste bus te raken, maar ook om de juiste prijs te weten te komen. Als toerist wordt je sowieso meer aangerekend, tenzij je vooraf weet hoeveel de prijs is. De truc is om op de bus te raken zonder dat je eerst moet betalen en daar aan een medepassagier te vragen hoeveel de rit kost. Maar zelfs dan kan het nog zijn dat er een kwaaie haai van de maatschappij die medereiziger zodanig intimideerd dat die toch te veel zegt. Zelfs de mensen van de beveiliging in de busstations spelen vaak onder een hoedje met de maatschappijen voor een deel van de extra winsten. We hebben ons er ondertussen bij neergelegd dat het niet steeds lukt om dezelfde prijs als de locals te betalen. We zijn tenslotte rijke westerlingen.

Over zowat alles wat je wilt kopen kan onderhandeld worden over de prijs. Tenzij je naar de supermarkt, restaurants of westerse winkelketens gaat. Vaak krijg je van de verkoper in eerste instantie een prijs te horen die soms tot 10 maal hoger ligt dan de eigenlijke waarde. Dat wordt dan ofwel gevolgd door: "Je krijgt een speciale prijs want je bent de eerste klant van de dag (dat hoor je zelfs om 6 uur 's avonds nog)" ofwel "hoeveel wil jij er voor betalen". En dan begint het onderhandelen tot je een prijs overeenkomt of je onderhandelt niet en neemt het niet of je betaalt veel te veel. Maar zelfs als je de startprijs hoort zijn dingen nog steeds heel wat goedkoper dan wat je er bij ons en zeker in Australië zou betalen en dat is een aangename afwisseling. Vooral eten op straat is hier spotgoedkoop en zelfs een verse krab in een restaurant met airco kost maar 5 euro. Toch gaat het steeds opnieuw onderhandelen voor alles wat je wilt doen op den duur in je kouwe keren zitten. Misschien moeten we het ons minder aantrekken dat we teveel betalen.

Het eten is hier ook heel anders dan we gewoon zijn. Het is goedkoper om op restaurant te gaan dan zelf te koken zelfs drie keer per dag. Maar net als in Latijns Amerika is er weinig variatie in de schotels, tenzij je naar een Westers/toeristisch restaurant gaat. Je krijgt drie keer per dag rijst en misschien wordt dat een keer vervangen door noedels. Verse groenten zijn nauwelijks te krijgen tenzij een schijfje komkommer of een blaadje kool. Ik ben ondertussen wel grote fan geworden van tempe, een soort koek van gefermenteerde sojabonen. Die wordt hier fantastisch klaargemaakt en overklast zonder twijfel eender welk gerecht met vlees. Van vlees is kip het meest te krijgen. In de goedkope eetstalletjes op straat vooral de koppen en poten. Eline wilde al 3 keer zo'n kippenkop bestellen tot ik haar zei wat het was. In Bali en Sulawesi vind je ook varkenvlees, maar omdat het grootste deel van het land islamitisch is, staat het elders zelden op het menu. Ik heb er ook een beetje een afkeer van gekregen na onze week in Tana Toraja. Daar worden tijdens de begrafeniscermonies massaal varkens geslacht op nogal wrede wijze (een mes in het hart en dan laten doodbloeden). Nadien wordt het vlees over alle gasten verdeeld en blijft het nog zeker een halve dag liggen in de zon eer de mensen er mee naar huis trekken om het te bereiden of te bewerken/pekelen en drogen voor bewaring, maar dat zagen we pas achteraf. Als het dan in een maaltijd wordt verwerkt kappen ze er ook nog eens xx bij als smaakversterker. Dat alles was een regelrechte aanslag op mijn arme westerse darmstelsel. Ik ben er dan ook twee dagen zwaar ziek van geweest en kan nu geen varkensvlees meer ruiken. Eline is er van gespaard gebleven omdat zij tijdens ons verblijf in het dorp al geveld was door een ander virus en dus buiten rijst en bananan niet veel kon eten. Ondertussen letten we dan ook extra op als we vlees eten. Naast kip kan je ook bijna overal vis krijgen. Die wordt gekweekt in dezelfde terrassen als de rijst of gevangen in de zee. Vis wordt altijd door een beslag gehaald en dan gefrituurd. Hij smaakt dus overal ongeveer hetzelfde. Rundsvlees is een zeldzaamheid. Zeker nadat Australië gestopt is met het uitvoeren van levende runderen naar hier (hier heb ik al iets geschreven in een vorig bericht).

Indonesië is anders omdat het bestaat uit zoveel eilanden. Afhankelijk van de bron tussen de 12.000 en 18.000 in getal, maar slechts een minderheid ervan heeft een naam en wordt bewoond. Elk eiland is verschillend alsof het een ander land is. Tot nu toe zijn we in Bali, Sulawesi, Pulua Likuhan voor de kust van Sulawesi en Java geweest. Elk eiland heeft haar eigen taal of soms zelfs verschillende talen. Om toch een eenheid te creëren werd in de jaren vijftig bij de onafhankelijkheid ook het Bahasa Indonesia als eenheidstaal ingevoerd. Iedereen leert dit op school. De eigen taal wordt meestal enkel als spreektaal thuis gebruikt. Het is onbegonnen werk voor ons om van al die talen zelfs maar de basis te leren.

Ook in godsdienst is het land heel verscheiden. De meerderheid is islamitisch vooral in Java, maar bijvoorbeeld in het hoogland van Toraja op Sulawesi vind je vooral Christenen (zowel katholiek als protestant) en Bali is bijna volledig Hindu. Godsdienst is bijna een even belangrijke manier om onderscheid te maken tussen verschillende bevolkingsgroepen als taal. Het is trouwens verplicht om je godsdienst op je identiteiskaart te hebben staan. Je kan niet "geen godsdienst" hebben en het moet bovendien een monotheïstische godsdienst zijn. De Balinese Hindus hebben daarom een oppergod moeten uitvinden, want in grondslag zijn ze eigenlijk polytheïstisch. Ondanks dat er veel tolerantie is ten opzichte van de andere godsdiensten zijn er zeer weinig huwelijken tussen mensen van verschillende religies. Een van de 2 bekeerd zich meestal tot die van de partner of ze kiezen beiden voor een nieuwe godsdienst. Onze gids Amos in Toraja kon bijvoorbeeld niet met zijn geliefde trouwen omdat ze van godsdienst verschilden en dus hebben zijn ouders hem gekoppeld aan de dochter van een bevriend koppel (waar hij een one-night-stand mee had gehad, maar waar hij niet echt van houdt). Made, mijn kookinstructrice in Yogyakarta, en haar man waren respectievelijke hindu en moslim maar hebben zich beiden tot christen bekeerd om te kunnen trouwen.

De Indonesiërs zijn enorm creatief en inventief met hun ruimtegebruik. Zeker in het dichtbevolkte Java en Bali wordt zowat elke vierkante decimeter die geschikt is voor landbouw beplant met allerlei gewassen. Het meest voorkomende gewas is rijst. Overal waar de temperatuur en de hoeveelheid neerslag het toelaat vind je rijstvelden en -terrassen. Het landschap wordt doorkruist door honderden irrigatiekanaaltjes en vormt een prachtig groen en bruin spinnenweb. Op de randen van de rijstvelden en kanalen staan zoete aardappelen, chilipepers, bonen en ajuinen en velden met combinatieteelt zijn meer regel dan uitzondering. Ook in Tana Toraja wordt de vruchtbare grond gereserveerd voor vooral rijstteelt en de rotsachtige bodem voor cacao, koffie, specerijen of om te wonen. Ook de graven worden er niet in de gewone, vruchtbare grond gemaakt maar uitgehouwen in de rots of er wordt een gebouwtje op een rotsblok opgetrokken of de kisten worden opgestapeld in een grot. Er is dus niet echt 1 kerkhof in elke dorp, maar de graven liggen waar er rotsen voor handen zijn.

Ten slotte wil ik ook nog iets schrijven over het gebruik van bamboe hier. Deze plant is het zwitserszakmes van de Indonesiër. Jonge scheuten worden gebruikt om te eten. Het volgroeide riet is vaak 20 m hoog en meestal kaarsrecht of slechts aan de top gebogen. Door de harde houten structuur is het perfect geschikt voor allerlei gebruiksvoorwerpen. De kleinste splinters worden gebruikt als tandenstoker. Het is ook geschikt voor allerlei keukengerij van te maken. Het wordt in stukken gekapt met 1 tussenschot per stuk en gebruikt als glas of kom om bijvoorbeeld palmwijn of water uit te drinken of als kookpot om eten in klaar te maken. Voor dat laaste kan je enkel groene bamboe gebruiken. Die wordt gevuld met alle ingrediënten van een stoofpot en dan afgedekt met bijvoorbeeld een prop van bananenblad. Je stookt er een vuurtje onder en na een half uur tot een uur heb je een heerlijk gerecht met sappig zacht vlees. Bamboe is ook ideaal om te verbranden. Als het droog is geeft het een kort en krachtig vuur zonder enige rook. Ook in de bouw kent het vele toepassingen. Zowat elke stelling wordt opgetrokken uit bamboe, het vervangt hout in heel wat constucties, wordt gebruikt als waterleiding om water uit de bergen te halen en in de traditionele huizen van de Toraja wordt het zelfs gebruikt in plaats van dakpannen. Los van al die praktische toepassingen kan je het ook aantreffen in allerlei kunstvoorwerpen en zelfs tot windorgels toe. Hadden wij maar zo een veelzijdige plant in België.

Direct van Solo tot Malang in 2 dagen en andere kortverhalen

In afwachting van Maartens grote Indonesiëbericht, waar hij nu al een tijdje op zit te broeden, breng ik jullie snel even op de hoogte van onze avonturen in dit fascinerende eilanden-land.

We betraden Java via de luchthaven van Surabaya. Terwijl het vliegtuig laag over het platteland vloog konden we nauwelijks geloven dat dit nog steeds de Indonesische archipel was. Wat we zagen leek net België: lapjes landbouwgrond waartussen zich honderden huizen wrongen. Eenmaal op de grond bleven we dezelfde indruk hebben. Gelukkig rijden hier ojeks rond, en dragen de mensen zware manden op hun hoofd, dus we voelen ons toch nog ver van huis.

Op de luchthaven ontmoetten we een Belgisch gezin dat net van Yogyakarta naar Surabaya was gevlogen. Na hun uit te zwaaien vertrokken wij met de bus richting Yogyakarta, een rit van slechts 8 u. Op het laatste nippertje besloten we 1 stop eerder af te stappen in de stad Solo. Een goeie beslissing, we vonden Solo meteen erg aangenaam en genoten van het rondslenteren door de straten. Het is er helemaal niet toeristisch. Er zijn een hoop leuke markten te bezoeken en je kan er heel lekker eten. Vooral de vogelmarkt was een topper. Ze verkochten er de prachtigste vogels, (ook een aantal beo's en roofvogels), apen, gecko's en slangen. Je krijgt er ook gratis en voor niks ratten bij. Maar dat is in alle steden hier.
Op de vogelmarkt in Solo kan je apen met uilen vergelijken
Met de trein vertrokken we 3 dagen later naar Yogyakarta, de bekendste stad (na Jakarta natuurlijk) op Java. Er is een ViaVia café en hotel, dus daar moesten we heen. In de andere landen hadden we dat ook telkens gedaan. Het hotel was opnieuw fantastische prijs/kwaliteit, voor 160.000 rp (14 euro) een mooie kamer met de meest fantastische badkamer die we ooit gezien hebben. Een buitendouche onder een mangoboom! Het zat er vol Vlamingen, dat was wel even wennen na weken tussen de Indonesiërs gezeten te hebben. Er was wifi en we konden nog eens naar huis bellen.

In Yogya zelf waren we een beetje ontgoocheld. Het is er zo druk en zo groot dat we het liefst in onze chique badkamer zaten! We deden wel uitstappen naar het nabijgelegen Prambanan en Borobudur, 2 erg oude tempelcomplexen en de trekpleisters van Java. Ze zijn zeker mooi, maar ze benamen ons minder de adem dan de Inca of Maya sites van Latijns Amerika. Het was weekend en over de koppen lopen. Feitelijk was dat niet zo erg, het was een attractie op zich. In Prambanan werden we eerst meegetroond door een zogezegde opgraver die ons in brabbeltaal uitleg gaf en wij uit beleefdheid de rug niet durfden toedraaien - tot hij geld vroeg. Daarna kwamen 2 studenten naar ons die hun Engels wilden oefenen. Ze wisten niet echt veel, die van Maarten kon ook niet zo goed Engels. Mijn privégids was erg grappig en wist vooral veel over liefdesscènes en de symboliek van de vreemde penisachtige zuilen. We leerden hun een paar extra woorden Engels en namen afscheid.
De brug naar het nirwana in Prambanan
De tempel van Shiva in Prambanan
Eline bekeert zich tot het boedhisme in Borobudur
Ook deze meisjes dragen Boedha een warm hart toe
Even een woordje van wijsheid in fluisteren
Bij Via Via wisten ze hoe we ons visum konden verlengen op het immigratiekantoor van Yogya. Op maandag konden we eindelijk het papierwerk regelen. We hadden er wat schrik van, want overal hoor je verhalen over corruptie en visaverlengingen die 2 weken in beslag nemen en een complete lijdensweg zijn. Maar toen we maandag netjes gekleed en tegen iedereen heel beleefd goeiedag zeggend het kantoor binnenwandelden bleek onze schrik ongegrond. Het was wel wat omslachtig, maar we hadden een hele lieve ambtenaar en uiteindelijk ging alles vlot. We moesten 2 dagen later terugkomen. Beleefd en vriendelijk blijven is altijd de beste manier om dingen te regelen.
In die tussentijd bezochten we het Diengplateau, een 150 tal km ten noorden van Yogja. We waren voorbereid op een busrit van een hele dag met diverse overstappen, maar een wonder geschiedde en alles ging zo vlot dat we al om half 4 konden uitrusten op het balkon van ons hotel in Dieng. Net op tijd om te schuilen voor de regenbuien.

De volgende dag waren we zo gek om 4u op te staan om te voet naar een uitzichtpunt te wandelen voor de zonsopgang over de vulkaan. We hadden de afstand wat onderschat en moesten op het einde erg snel doorstappen om niet te laat te komen. Net toen de zon opkwam stonden we op het uitzichtpunt te hijgen. Gelukkig was het de moeite en konden we genieten van een prachtig schouwspel.

Die van Dieng hielden het eerder bescheiden met hun tempels
Op uitkijk in ons eigen luchtkasteel boven de wolken
De pattatenstreek bij uitstek in Java
Om 10u hadden we alle interessante wandelingen van de streek gedaan en vertrokken we naar Magelang, met het plan de volgende ochtend op tijd in Yogja aan te komen om ons visum op te halen. Het lukte allemaal redelijk vlot, zelfs het visum de volgende dag (we moesten maar een uur wachten).
Toen begon het allemaal wat verwarrend te worden. We wilden naar de vulkaan Bromo in het oosten van het eiland. Op de kaart zagen we dat er een korte weg liep via Solo naar Malang, en dan naar Probolingo, om tot slot in het dorpje op de flank van de vulkaan uit te komen. We namen de bus naar Solo, die er erg lang over deed (stom, beter de trein genomen). Op die bus ontdekte ik dat we in Yogya de kans om Kopi Luwak te drinken hadden laten liggen. Volgens internetbronnen kon dat ook nog in Solo, maar ik vond geen informatie over andere plekken in Indonesië waar we nog zouden langskomen. Dus in Solo verloren we heel wat tijd om een kop koffie te drinken...

Om 4u vertrokken we met de bus direct naar Malang, tenminste, dat dachten we. Het werd al snel duidelijk dat we niet zoals beloofd 6u later in Malang zouden toekomen. 7u later werden we gedropt in Kediri, niet eens halfweg. We hadden dubbele prijs betaald en kregen na enig reclameren ons geld terug. Toch wel een overwinning, in Indonesië na te zijn afgezet je geld terugkrijgen! Die nacht mochten we overnachten bij een vriendelijke Indonesiër en zijn familie die we op de bus hadden ontmoet. De volgende ochtend bracht hij ons naar de bus die van Kediri nog eens 3u lang via een prachtige weg naar Malang reed. Ik denk niet dat er veel toeristen via deze omweg naar Bromo gaan en we zagen dan ook veel verbaasde gezichten en wijzende vingers. Het was wel leuk, iedereen die meer dan 2 woorden Engels sprak kwam een praatje maken. In heel Indonesië hebben de mensen altijd tijd voor een babbel.

Onze nieuwe vriendinnen in Kediri, Eka en Anisa
De kokin van het eethuisje in Malang schotelde ons heerlijk eten voor
In Malang vonden we vlot (met hulp van een Indonesisch meisje) de bus naar Probolingo, maar kwamen daar toch te laat aan om vlot vervoer tot Cemoro Lawang te vinden. Er stond een Franse familie al een uur te wachten. Na lange onderhandelingen vonden we iemand die ons voor 33000 rp ipv 25000 rp naar Cemoro wou brengen. Het was een toffe gast en we konden het goed met elkaar vinden. Hij vertelde dat hij de ramadan maar niks vond, want dan mocht hij een ganse dag niet roken. Hij lapte die regel aan zijn laars tot woede van zijn ouders. Verder vond hij zijn vriendin te streng Islamitisch. Ze waren nu al 2 jaar samen en hij mocht pas bij haar slapen als ze getrouwd waren. Hij hoopte dan ook zo snel mogelijk te kunnen trouwen, maar moest eerst 15.000.000 rp bijeensparen voor om een trouwfeest te kunnen geven.

De volgende dag moesten we opnieuw vroeg opstaan. Deze keer was dat geen probleem, vanaf 2 u 's nachts raasden de toeristenjeeps met veel lawaai door de straat. 99% van de toeristen doet de Bromovulkaan met de jeep, wat belachelijk is: de wandeling is erg gemakkelijk en niet eens lang. Bovendien moet je het moeilijkste stuk sowieso wandelen. Nadeel is dat je als eenzame wandelaar in het stof van de tientallen jeeps terecht komt. Deze keer waren we ruimschoots op tijd en voegden ons bij het lawaai van door elkaar roepende Hollanders en Fransen. Het zicht was spectaculair omdat de vulkaan onophoudelijk gigantische stofwolken de lucht in spuwt. Eens de zon volledig aan de horizon stond begon de uittocht van mensen, jeeps, paarden en brommers terug naar beneden. We volgden de paarden, die in galop een shortcut namen om samen met de jeeps in de krater aan te komen. In de krater werden de meest luie toeristen terug op een paard gehesen om 500m verder aan het begin van een steile trap afgezet te worden. We namen met zicht op de hele heisa ons ontbijt in de hoop dat we snel de krater voor ons alleen zouden hebben. In plaats van met honderden (vooral Hollanders) tegelijk de trap op te lopen genoten we met slechts enkele andere laatkomers van de brute kracht van de vulkaan, die luid rommelde.

De eerste zonstralen zetten de Bromo in de schijnwerpers
Tot vlak op de rand van de krater wonen mensen tussen de ajuinen
Zowat elke luie toerist nam een anders gekleurde jeep om de 2km naar de krater niet te hoeven wandelen
En dan gingen ze met het paard tot de onderkant van de trappen
We lieten klein Holland achter ons, vonden veel gemakkelijker dan de dag ervoor vervoer terug naar Probolingo en dokterden een strategie uit om in het busstation van Probolingo een bus naar Bondowoso te vinden, zonder dat de stationsbedriegers massa's commissie zouden opstrijken. Dat lukte slechts gedeeltelijk, maar we zaten wel in een van de beste bus tot nog toe in Indonesië. We vergaven de vrouw en de buschauffeur die elk 5000 rp in hun zak hadden gestoken. Na al die dagen erg vroeg opstaan en het dagelijkse gevecht met het openbare vervoer hadden we er nood aan enkele dagen de toerist uit te hangen. Dat wil zeggen, hotel met zwembad en georganiseerde trips. Het verging echter weer anders. In Bondowoso ontmoetten we Sam, die voorstelde om samen met een Tjech 2 dagen bij hem thuis te logeren. Hij zou ons gidsen naar de Ijenvulkaan, die we zeker wilden zien. Het zwembad zal dus voor een andere keer zijn, evenals die douche met warm water. Een georganiseerde trip was er tot onze opluchting wel bij, we moesten ons geen zorgen meer maken over hoe we tot de Ijen zouden raken.

Ons derde verblijf bij een Indonesische familie was weer geweldig. In tegenstelling tot de 2 nachten bij Amos was ik deze keer niet ziek en kon ik bij alles veel bewuster aanwezig zijn. We werkten opnieuw in de rijstvelden, met 4 grappige vrouwen die niet ophielden met giechelen. We deden onze was in de dorpsrivier omringd door enthousiast naakt rondlopende kinderen. Iedereen was zo vriendelijk! Ook al hebben ze nauwelijks comfort, de mensen zijn hier zo gelukkig met elkaar dat het mij absoluut geen straf lijkt hier te moeten wonen. Iedereen loopt door elkaars tuin en huis, en overal waar je komt moet je een praatje maken. We waren hier op de avond van een moslimsfeest, als voorbereiding op de ramadan. Dan is het de gewoonte dat de mensen lekkere hapjes maken om aan iedereen uit te delen. Ook aan ons, en ze waren om je vingers van af te likken.
Dichtbij durfden de dorpskinderen niet komen, tenzij om in een boek over Indonesië te kijken
Twee vreemde eenden in het rijstveld
En een vlaamse haan in de kooi
Ons publiek tijdens het kleren wassen
De tweede dag was het opnieuw vroeg opstaan want we moesten op tijd aan de Ijen vulkaan zijn voor er te veel wolken het zicht zouden belemmeren. Uiteindelijk waren we een van de laatsten die aan de klim begonnen, tenminste als je de tientallen arbeiders niet meerekent die tweemaal daags zwavel in zware manden de krater uitsleuren. Wat zij doen is zo zwaar, ongezond en onmenselijk dat ik echt niet kan begrijpen dat zoiets nog mogelijk is in de 21e eeuw. De dampen prikken hard in je ogen en je keel dat elke vezel in je lichaam het uitschreeuwt, maar deze mannen dragen op teenslippers manden van 80 kg en meer de steile helling op, zonder masker of enige andere bescherming. Onder het oog van tientallen toeristen. De situatie is zo onwerkelijk dat ik het gevoel had dat ze het speciaal voor ons deden, zodat wij met open mond zouden kunnen staan kijken en foto's nemen, en hoofdschuddend uitroepen wat een vreselijk werk dat toch was. Want hoe kan het nu moeilijk zijn om een lift of iets dergelijks te installeren...? Misschien is dat een te Westerse oplossing, en te eenvoudig. Niemand kon ons een antwoord geven.

Een drager slooft zich af om zwavel in de giftige dampen tot boven te sjouwen
De manden vullen met zwavel op de rand van het warme kratermeer
Die drager moet nog wat meer spinazie eten
Terug beneden ontmoette ik toevallig een fotograaf van National Geographic. We keken allebei hoofdschuddend toe hoe een Zwitser met een zeer hoge zelfachting dacht deze arme mensen te redden met het uitdelen van T shirts, schoenen en sigaretten. Het was een grappige en tegelijk trieste bedoening. Helaas hadden we een gegidste tocht geboekt, anders had ik waarschijnlijk de hele dag met deze ongelooflijk interessante man staan praten. Hij had twee nachten in de krater zelf doorgebracht. Voor ik meer kon vragen stond Sam, onze gids, te zwaaien dat we doormoesten. In het busstation bleek dat ook hij onder 1 hoedje speelde met de busmaffia. Hij gaf ons een prijs die dubbel zo hoog was. Als het om vervoer gaat kan je echt niemand vertrouwen.

Op de boot naar Bali sprongen enkele kinderen van het hoogste dek het water in. Een Indonesisch meisje knikte hoofdschuddend: "So sad. To get money..." Een originele manier van bedelen, maar inderdaad triestig. Erger opeengepakt dan sardienen in een blik reden we tot Denpasar, waar we samen met onze Tjechische vriend een leuk hotel vonden. Hij deed wel eerst nog moeilijk over de geur, maar wij waren supergelukkig met onze ruime kamer met TV, douche, toilet, handdoeken en zelfs zeep. De geur van motteballen, tjah, die zijn wij al gewoon.

Impressies van Indonesië door een blonde filmster

(Dat komt niet van mezelf, dat is hoe ze mij hier noemen)
Het vliegtuig naar Bali zat overvol Australische goedkoop-op-vakantie-jagers. We waren nog niet in Denpasar geland, of ze zaten al in hun ligstoel aan het zwembad in Kuta. Wij gingen vol goede moed op zoek naar vervoer richting Ubud, de plek die we als uitvalsbasis gekozen hadden. Het was half 10 's avonds en erg druk. Het was mij niet duidelijk wie wat deed, hoe ver Ubud is, wie betrouwbaar is. Ik vond 1 taxichauffeur die veel te veel geld vroeg (zoals verwacht), en omdat het al zo laat was namen we dan toch maar de 'officiële taxi' voor 195000 rp. We zouden de volgende keer wel uitzoeken hoe we voor 1/10 van die prijs tot Ubud raken. De auto werd nog snel even opgeblonken en we konden in de chicste taxi van onze hele reis stappen. Geen gammele deuren of kapotte zetels voor de toeristen in Bali. De chauffeur was zeer Balinees vriendelijk: alles wat je zegt is waar of grappig, alles wat je vraagt kan geregeld worden, en ze hopen altijd dat je een goede tijd hebt op Bali. Maar aan de andere kant zijn ze erg gereserveerd. Sommigen kunnen al beter acteren dan anderen, maar vaak zie je dat ze het maar zeggen omdat ze weten dat dat is wat je wil horen. Wat ze echt zelf denken, kom je op Bali niet gemakkeijk te weten. Dat is maar een van de dingen waar ik het de eerste dagen moeilijk mee had.

In Latijns Amerika hadden we als een local geleefd. We sliepen in de hotels waar zij slapen, namen de bussen die zij namen, gingen eten waar zij eten. Dat is goedkoper, maar daar gaat het niet om. Het is boven alles veel interessanter en leuker. Je wordt ook meer gerespecteerd door de mensen. In Indonesië wilden we hetzelfde doen, maar hier spreken we de taal niet. We realiseerden ons erg snel dat het rondreizen niet eenvoudig zou worden.

De volgende morgen in ons hotel kreeg ik bijna een hartaanval toen er plots een klein mannetje op ons balkon sprong. Hij bracht ons thee en stak overal bloemetjes tussen. Ik voelde me net op huwelijksreis.

We keken toe hoe ze hoog in bomen klommen om 1 bloemetje te plukken dat met veel zorg op het dashboard van de auto gelegd werd. We bleven er 2 dagen, dus we weten dat die auto elke dag opnieuw gekuist wordt. Ze kuisen zelfs in de motorkap! Daarna zijn de brommers aan de beurt. Ook zij blinken dat het niet normaal is. Zoiets hebben we op onze reis nog nooit meegemaakt. Ik voelde me er vooral erg ongemakkelijk bij. Is dit Indonesië?

Ubud lijkt gesticht om de toerist te behagen. Of beter, gesticht om op zo'n manier dat de toerist zonder het te beseffen zoveel mogelijk geld uit zijn zakken geklopt wordt. Een beetje zoals El Calafate in Argentinië, maar gelukkig veel aangenamer. Want ondanks dat alles is Ubud een leuke stad om te vertoeven. De eerste voormiddag liep ik er nog rond zonder echt iets te zien. We zochten een reisgids en konden geen boekenwinkel vinden. We zochten een reisburo maar vonden ook dat niet. Het was zo verwarrend en druk, zo'n contrast met waar we vandaan kwamen, dat het me duizelde. Een wonder dat we de weg niet kwijt raakten. (Waarschijnlijk omdat in Ubud alle wegen uiteindelijk terug op de hoofdbaan uitkomen).

's Middags gingen we uitgeput eten in een van de honderden restaurantjes. Ik ging even troost zoeken bij een meisje die er precies ook een beetje radeloos uitzag, ze bleek Hollands te zijn en op stap met een Australiër. Met 4 man sterk vonden we een reisburo en boekten onze vlucht naar Sulawesi. Ook zij waren net aangekomen, en gerustgesteld door ons vliegticket slenterden we zorgeloos door Ubud. De chaos werd steeds gestructureerder en ik begon te wennen aan het lawaai en de drukte. De charme van Ubud zit in het feit dat tempels, winkels, hotels en restaurants allemaal door elkaar lopen. We liepen een aantal tempels in en uit, een paar binnentuintjes, en we ontmoetten zelfs een prinselijke familie. Alles is mooi versierd, er is zo veel te zien op straat, de mensen zijn vriendelijk, het werd een fantastische namiddag. Die avond, onze eerste echte avond in Indonesië, maakten we meteen kennis met het uitgaansleven. Daar kwamen we warempel een Leuvens koppel op huwelijksreis tegen. Het was heel plezant, met allemaal erg sympathieke mensen. Maar voor ons nog steeds mijlenver van het echte Indonesische leven.

Al snel werd duidelijk dat we dat in Ubud niet zouden vinden. Ze lopen er wel rond met hun offergavekommetjes zonder zich veel van de toeristen aan te trekken, maar het is er te propertjes en luxueus om echt geloofwaardig over te komen. Na 2 dagen luxehotel (met blinkende auto's en een zwembad voor 30 dollar per nacht) verhuisden we naar de andere kant van de rivier. Voor hetzelfde zicht betaalden we minder dan de helft. We hadden een hele dag verschillende hotelletjes bezocht, tot we scheel zagen en niet meer wisten waar we ons zouden installeren. We kozen dan maar het eerste goedkope dat we die dag bezocht hadden en wel leuk vonden. Pas achteraf ontdekten we dat het eigenlijk naast ons eerste hotel lag. Onze eerste gelukstreffer. We kunnen zelfs de wifi van het andere hotel (Nic's place) pikken.

Na 4 nachten in Ubud was het tijd voor ons eerste avontuur: Sulawesi. De enige info die je erover kan vinden is een hoofdstukje in de Lonely Planet van Indonesië. Toch is het eiland groter dan Java. We hadden geen flauw idee wat te verwachten toen we als enige blanken in het vliegtuig stapten. Meteen werden we schaamteloos aangestaard, en dat zou in heel Sulawesi zo blijven. Vaak proberen ze stiekem foto's te nemen. Soms durven ze het vragen, en als er een begint staat er meteen een ganse rij. 'They think you moviestar' zei onze gids Amos. We werden alleszins evenveel gefotografeerd als een filmster op de rode loper in Cannes.

In Ubud roepen ze de hele tijd 'Taxi?' (De eerste keer zeg je nog: No Thank you - dan zeggen zij altijd 'Tomorrow?' - dus om veel over en weer geroep te vermijden zei ik al snel 'No thank you, tomorrow!' wat ze heel grappig vinden). In Sulawesi is het overal 'Hallo Mister! What's your name?'. En dat is niet het enige verschil...

Het was weer laat toen we met onze bagage in de aankomsthal van Makassar stonden. Tot onze grote verbazing was het er zeer kalm. Er kwamen maar 2 mannen naar ons toe om vervoer aan te bieden. We wilden de nachtbus naar Rantepao nemen, dat zou nog net moeten lukken, tenminste als we de busterminal vonden. Ze spraken geen woord Engels dus moesten we met allerlei gebaren uitleggen wat we wilden. Er reden geen bussen meer. Buiten was niemand te zien, dus we waren afhankelijk van onze 2 vrienden met hun brommertje. Nog wat proberen afpingelen - dat moet nu eenmaal anders maak je je maar belachelijk. Ik kon het wel niet echt van harte, want stel dat ze zouden weglopen stonden we daar mooikes. We hadden geen flauw idee hoe ver het was, of hoeveel we zouden moeten betalen. Zo was onze hele eerste week: nooit weten of we nu veel te veel, of gewoon teveel betaald hadden. Frustrerend. Ik mistte Latijns Amerika enorm, daar waren we van alles gemakkelijk op de hoogte.

De brommers werden vol geladen met onszelf, onze bagage en de bestuurder. De argwanendheid van in het begin verdween toen het erg sympathieke kerels bleken die ons een eerlijke prijs hadden gegeven. Met veel tam-tam (goodbye my friend goodbye goodbye goodbye) namen we afscheid aan het busstation. Opnieuw waren we de enige toeristen en we vonden nog een plekje op een bus die om 22u zou vertrekken. Uiteindelijk stapten we om half 12 op een bus waarvan we hoopten dat het de juiste was, na een hoop stress en onduidelijkheid over welke bus de onze was. We hadden er wel leuke pogingen tot conversatie, iedereen was erg in ons geïnteresseerd. Ze oefenen graag hun Engels en willen altijd weten waar je vandaan komt en waar je naartoe gaat.

De busrit was minder aangenaam. Amai, dat was zowat de ergste nachtbus ooit. Onze zetel kon niet plat omdat achter ons de chauffeur lag te snurken op een hoop dozen, de weg was vreselijk bochtig en in slechte staat, Maarten zijn stoel brak ergens midden in de nacht, er was veel lawaai. Toen het oude dametje naast mij 's morgens zei dat we in Rantepao waren aangekomen, hopten we opgelucht de bus uit. Na het stof van onze kleren geklopt te hebben probeerden we de eerste persoon die we zagen te vragen naar een hotel, maar hij begreep ons niet. Gelukkig had een andere Indonesiër het ook gehoord en hij probeerde ons duidelijk te maken dat dit niet Rantepao was. Uiteindelijk hadden we het door en konden nog net op tijd onze bus stoppen. Met tegenzin sprongen we er terug op - hilariteit in de hele bus natuurlijk - en reden nog een uur verder. We waren in Makale afgestapt... Ik dacht shit, dat komt hier nooit goed met ons in dit land.

In Rantepao werden we meteen opgeschept door Amos, die die dag onze gids zou zijn en met wie we een paar dagen later een trektocht zouden doen. We zijn helemaal niet gewoon een persoonlijke gids te hebben, dus na die eerste dag met Amos besloten we het terug op ons eentje te doen. Ik vond het te raar dat er de hele tijd iemand met ons meeging om vanalles uit te leggen en te zeggen waar we naar toe moesten. Het was wel gemakkelijk natuurlijk. Ik volgde Amos met mijn krakkemikkerig brommertje waarvan alleen de gas en de remmen werkten (genoeg dus) door de talloze kleine baantjes. We gingen naar een begrafenisceremonie waar we ons allesbehalve op ons gemak voelden - behalve in de keuken waar we rijst en varkensvlees in ons handen geduwd kregen - en deden de 'highlights' van de streek. De moeite! De begrafenisceremoniën zijn de echte trekpleisters van Sulawesi en lokken talloze toeristen (vooral groepen die per bus door de streek zoeven). Het is beter Sulawesi te mijden in juli en augustus.

Rotsgraf met pau pau die de overledenen voorstellen

Typische Tana Torajahuizen tijdens de ceremoniële buffelslachting

Eten in de keuken - ik had al vermoedens dat we het achteraf zouden moeten bekopen
De dag erna betreurden we onze koppigheid om alleen op stap te gaan al gauw. We wilden een wandeling doen maar liepen vele kilometers verkeerd. Ik begreep niks van de organisatie van het openbaar vervoer en was het beu om als een hulpeloos wezen alles verkeerd te doen. Voor het eerst op de hele reis wilde ik ergens weg. Niet naar België, maar gewoon weg uit Indonesie met zijn vreemde taal en gewoonten. De bemo's waarmee je je moet verplaatsen lijken in niks op de bemo's in Latijns Amerika. Het zijn gewone auto's en je moet het ruiken wanneer er eentje privé is, en wanneer publiek. Het is alleen duidelijk als hij overvol geladen zit, maar dan kan je er niet meer bij. Geen bordje 'Dit is de bemo naar...', noch een bordje 'Hier vertrekt de bemo naar...'. Noppes. Tirez votre plan. Het was allemaal erg verwarrend.

In de streek groeit de lekkere Sulawesi koffie, die hier ligt te drogen
Zicht vanuit een eethuisje op de rijstvelden
We bleven zoeken en vonden de juiste weg. De prachtige landschappen, de vele 'Hallo mister!' en lachende gezichten maakten veel goed. De volgende dag liepen we zelfs niet verkeerd en vonden ook vrij gemakkelijk de bemo. Je moet snel bijleren hier. Als je op de juiste manier met je hand zwaait stoppen ze.

Op de markt in Bolu worden tientallen varkens verkocht voor de ceremonies
Ook buffels, en die zijn een statussymbool
We vonden de streek rond Rantepao, de Tana Torajastreek, zo mooi dat we Amos vroegen 3 dagen met ons op stap te gaan. We wilden zien hoe zijn familie leefde en woonde. Zijn huis in Bokin was te klein en in te slechte staat maar we mochten in het huis van zijn ouders slapen. De dag voor we vertrokken hielden we een rustdag - en toevallig regende het bijna de hele dag, haha - en begon ik ziek te worden. Ik dacht dat het de volgende dag wel beter zou zijn, maar het was omgekeerd. De trektocht werd voor mij een marteltocht, maar ik hield stand. We kwamen aan in Bokin en ik viel in een koortsige slaap op het hardste bed waar ik ooit op gelegen heb. Erg jammer want ik had zoveel willen vragen en zien. De familie was erg ongerust en bezorgd. Toen we in het huis van Amos waren en ik zei terug naar de slaapkamer te gaan omdat ik even wilde gaan liggen, sprong Amos op 'Possible here!'. Op de betonnen vloer werden in allerijl een hoop matjes en dekens gehaald waarop ik lekker zacht (hm) moest gaan liggen. Dan kwam er ook nog een hoofdkussen en legde zijn vrouw een deken op mij. Erg schattig. En ik moest mij ook de hele tijd insmeren met hun speciale genezende olie (gewone eucalpytusolie). Meer hadden ze niet, het waren tamelijk arme mensen. Met sterke ruggen van het slapen op ijzerharde bedden en sleuren met zware zakken rijst.

Maarten hielp met het bemesten van de rijst, wat fantastisch was en ik probeerde ook even tot het me weer begon te duizelen. Gelukkig is het dorpsleven zeer ontspannen en wordt er veel tijd genomen om te rusten. Na een poos rust op het gezamenlijke pleintje vertrokken we naar een andere begrafenisceremonie. Deze was veel indrukwekkender, er waren veel meer mensen en er was duidelijk meer geld en tijd ingestoken. De varkens werden wel opnieuw op gruwelijke wijze omgebracht en behandeld. We zaten er een hele tijd rond te kijken en te genieten van alles wat er gebeurde. We kregen veel eten en koekjes, maar ik kreeg nog steeds geen hap door mijn keel. Ik probeerde enkele foto's te nemen en vond het weer jammer dat ik me niet beter voelde. Anders was deze 3 daagse zeker een van de hoogtepunten van de reis geweest. De volgende dag namen we een shortcut terug naar Rantepao, een erg mooie wandeling.

Maarten bemest het rijstveld van de familie van Amos
De donkere, armmoedige keuken van de familie
Er schiet niet veel over van de buffels als ze ermee klaar zijn
De processie van de familie van de overledene om de gasten te verwelkomen
Het was leuk geweest! Wij en Amos
Maarten werd de laatste dag ook ziek, maar gewapend met de kennis die we van Amos hadden gekregen (we hadden hem uitgehoord over alles wat ons niet duidelijk was) vonden we veel gemakkelijker als tevoren onze weg en konden alles regelen wat we nodig hadden. We raakten vlot tot Sengkang, vonden daar vlot een goedkoop hotel waar we op een oud mannetje botsten dat perfect Nederlands praattte en ons meenam op het meer. Het ging allemaal erg snel en was geweldig. Het meer maakte een diepe indruk op mij, evenals dat mannetje dat 9 talen sprak en allen zonder accent.

Scherend tussen de visplantsoenen nabij Sengkang
Een dorpje op het water in het Sengkang meer
Maarten, onze gids en schipper :-)
Ik voelde me een beetje beter, maar Maarten slechter. Ons hotel had een leuke sfeer al deden we er geen oog dicht. Er zat een ganse regeringsgroep gelogeerd en die moesten blijkbaar belangrijke zaken luid bespreken. Dan nog het geluid van de moskee erbij, Maarten die elk kwartier naar het toilet liep, en de drukkende hitte.

De volgende dag voelde ik me opnieuw slecht. We hadden nood aan rust, en zouden daarvoor naar Bira (het Oostende van Sulawesi) gaan. In kilometers niet ver van Sengkang, maar toch een 6tal uur met de bemo. Echter niet die dag. Met de eerste bemo werden we ergens gedropt waar er een motorcross was. Massa's volk en lawaai, maar geen bemo die ons verder richting Bira bracht. Uiteindelijk wel, maar we vertrouwden het niet en pastten. Zo lieten we 2 kansen schieten, achteraf gezien erg stom. We zaten er al anderhalf uur en hadden honger, toen we te horen kregen dat de volgende bemo pas om 5u ging. Oeps. Behalve zand kon je er niet veel eten en ik voelde me misselijk worden. Nog 2u later hoorden we gelukkig iemand roepen Bulukumba! en konden we verder. Maar zoals dat hier gaat, stopte die ergens anders, en moesten we opnieuw overstappen. Ook die stopte niet in Bulukumba maar een dorp ervoor. Opnieuw overstappen. Die overstappen gingen zo snel dat we geen tijd hadden om te eten. Een paar keer dacht ik te moeten overgeven, sommige chauffeurs rijden erg bruusk en als je je al niet goed voelt is dat bijna niet te doen op deze wegen. Na een tijdje ging het beter en hadden we veel plezier met de andere passagiers. Ondanks alle tegenslagen is het nemen van de bemo in Sulawesi een hobby geworden. Er gebeurt altijd wel iets en het is vaak lachen geblazen.

Die avond, in Bulukumba kon ik eindelijk een soepje eten. Ondertussen kunnen we al zo 'goed' Indonesisch dat we zonder enig Engels een superleuk hotel vonden en lange tijd stonden te grappen met de eigenaars. De hele ploeg kende ons al snel en we werden door iedereen enthousiast begroet. We kregen zelfs uitgebreid ontbijt op bed. Allemaal voor 100.000 rp.

De volgende dag was het nog meer lachen. Onze bemochauffeur was een beetje gek en kon 5 woorden Engels die hij de hele tijd herhaalde. Hij zei Kennedy! America! en 'You India?' en zong liedjes. Ik begon Indonesië leuk te vinden. Het is ook iedere keer hilarisch als we een woord vinden dat in het Nederlands hetzelfde is. Gisteren ontdekten we bijvoorbeeld dat handdoek, hier ook handdoek heet. Dan probeer je een 'towel' te vragen en snappen ze het niet. Maar 'handdoek'! En ze lachen 'Jaja!'

We overleefden de ontelbare diepe putten in een heel erg gammele bemo zonder dat die helemaal uit elkaar viel. De deur aan de chauffeurszijde sloot niet goed, die moest hij vasthouden. Onderweg was het hard gaan regenen en omdat het hendeltje om de ruiten naar omhoog te draaien mankeerde werden we goed nat. We kwamen uiteindelijk op zondagmiddag (in plaats van de geplande zaterdagmiddag) in Bira aan en waren getuige van de leegloop die elke zondagnamiddag plaatsvindt, als de Indonesische toeristen terug naar Makassar rijden. Tegen de avond hadden we het rijk voor ons alleen, maakten een mooie strandwandeling en gingen eten met zicht op zee. Het was erg duur en weinig, gelukkig dwaalt die Sulawesische bacterie nog steeds in mij rond en kon Maarten een groot stuk van mijn portie opeten. Hij was dankzij een uitgebreide namiddagsiësta stukken opgeknapt. Ik had ook lange tijd in de hangmat gehangen zonder veel resultaat.

We sliepen in een nieuw hotel (het staat zelfs nog niet in de Lonely Planet!! Ai ai!) waar de vriendelijke eigenaar erg zijn best deed zijn enige gasten te behagen. Hij blies het stof van de vensterbanken en liep dolgedraaid met een geurbus te spuiten. Hij toonde verschillende keren welke lichtknop voor welk licht was (er waren er 2). Maar hij vergat wel de vele spinnewebben en de cementzak onder het bed. De nieuwe kamer was al een afschijnsel van het krot dat het over enkele jaren zou worden. De vloer was scheef gelegd, de plafond leek een maanlandschap, en in de douche liep het water naar de verkeerde kant zodat je telkens met natte voeten op het toilet zat. In Sulawesi is het sanitair tamelijk primitief. Er is een kraan (zelden een douchekop), een 'waskom' (als je geluk hebt zonder gaten), en een soort toilet die je met die waskom moet doorspoelen. Iemand moet die mensen es duidelijk maken dat een lavabo handig kan zijn :-).

Die middag hadden we een leuk plekje gezocht om te eten, en ik dacht iets te zien. Toen ik ging kijken zorgde ik voor commotie; een vrouw riep naar een andere vrouw en zij riep op haar beurt weer naar een andere, het werd al snel een hels lawaai. Ik vroeg me af waar het restaurant was en wou dat net vragen toen een moslimvrouw in vlot Engels zei dat we welkom waren en gerust konden mee-eten. We waren op de maandelijkse reünie van de klas van '87 beland. We aten smakelijk temidden van een twintigtal moslimvrouwen en 1 man. Ze waren heel gastvrij en modern, met handtassen en blackberry's. Onze gastvrouw las zelfs regelmatig boeken (dat gebeurde op het platteland niet echt). Ze was ongehuwd en 42 jaar, reisde vaak en verkocht 'vanalles'. Van zo'n vriendelijke mensen word je automatisch goedgeluimd. Waarschijnlijk kon Maarten daarom zo goed dutten.

De volgende dag wachtte ons een onaangename klus. We wilden gaan snorkelen maar de beste plekken zijn enkel per boot bereikbaar. We moesten een kapitein en een boot vinden die ons geen tienvoudig bedrag aanrekende, en hopen dat hij die plekken kende. Ze vroegen allemaal 250.000 rp, en we gingen uiteindelijk van zeil met een oude man en zijn hulpje voor 200.000 rp. Om te demonsteren hoe weinig Engels hij kende, lachtte hij zijn tanden bloot (je kon door de spleten in zijn keel kijken) en duwde zijn wijsvinger en duim op elkaar. We waren vertrokken.

De zee was redelijk ruw en de golven kwamen boven ons bootje uit. Ik probeerde niet te tonen hoeveel schrik ik had en klemde me goed vast. In Azië kan je maar hopen dat het goed komt, want iets vragen lukt niet. Ik vroeg me weer af wat mensen toch zo fijn vinden aan dit deel van de wereld, en kreeg mijn antwoord toen we in het water plonsten. Prachtig koraal en tientallen vissen, veel meer soorten dan in Australië. De kapitein maakte schildpadbewegingen, en wij knikten dat we dat wel wilden zien. Zo kwamen we terecht in een schildpaddenzwembad, zoals ze vroeger vaak in het klein in de dierenwinkel verkochtten. We hadden meteen te doen met die arme beesten maar redden konden we ze niet. Dus zwommen we wat rond in de veel te kleine ruimte, waar schildpadden van alle groottes ons triest aanstaarden. We hadden geen idee waar we hierna mee naartoe genomen zouden worden. We werden gedropt op een eilandje waar vast ooit nog opnames van Temptation Island zijn geweest. Het is wel eens leuk om te zien. Om 1 u vertrokken we opnieuw en dachten dat het er nu wel zou opzitten. We hadden betaald voor een hele dag, maar de kapitein leek niet veel zin meer te hebben. Ik probeerde nog even lief 'Snorkel?' te vragen en hij schudde het hoofd. Toch stopte hij vlak voor Bira en gebaarde dat het rif hier diep naar beneden dook en er kans was om grote vissen (haaien!) te zien. Blij sprongen we opnieuw het water in, maar we hadden zoals vaak geen geluk met het spotten van dieren. Omdat we zo onverwacht toch nog konden snorkelen vergaten we ons in te smeren en ben ik nu ook nog es verbrand. Maarten was het snorkelen al snel beu (en dan wou hij leren duiken...) en we waren mooi op tijd terug in Bira om vanuit onze hangmat het Indonesische strandleven gade te slaan. Maarten had al snel een vriend en ze keken samen naar plaatjes uit ons boek over Indonesië terwijl ik probeerde van die steeds terugkerende misselijkheid en buikpijn af te raken.

We werden verrast door een school dolfijnen
Temptation Island Part II
Die avond was de avond van de mooiste zonsondergang boven zee die ik in mijn hele leven gezien heb. Er is geen bewijsmateriaal (de camera lag op de kamer) dus jullie zullen het zo moeten geloven. Het was fenomenaal, alle kleuren van de regenboog zaten erin, en alle soorten wolken die er zijn.

We gingen niet alleen naar Bira om uit te rusten aan het strand, we wilden ook de befaamde Bugis botenbouwers aan het werk zien. Voor we de bemo terug naar Makassar namen bezochten we de scheepswerf, die op het strand ligt. De Lonely Planet zegt dat ze uitsluitend met gewone handwerktuigen werken en geen nagels gebruiken om een van de beste boten van de wereld te maken. Maar er zitten wel nagels in, zij het niet veel, en ze gebruiken wel moderne werktuigen, al gebeurt het meeste met een gewone bijl en zaag. Ze waren erg trots en op elke boot werden we uitgenodigd om een kijkje te nemen. Deze vriendelijke mannen zijn echte kunstenaars. Ze doen alles op het zicht en de boten zien er fantastisch uit. We waren zo onder de indruk dat we de sigaretten uit onze rugzak vergaten te halen om uit te delen.

Als ze de Titanic hier hadden gebouwd was hij nooit gezonken
Heis de zeilen!
Nog een duwtje en het schip kan zo de zee in
Maarten liet zich nog even verwennen bij de lokale homokapper; knippen, scheren en hoofdmassage voor 1,20 euro. Waarom geven ze in België nooit hoofdmassages? Dan was het terug naar Bulukumba, en daar overstappen op een bemo naar Makassar. Die rit wil ik zo snel mogelijk vergeten. Ik voelde me niet goed, er was bijna geen plaats om te zitten, en Makassar leek eerder van ons weg te lopen dan dichterbij te komen.

Toen we aankwamen moesten we eerst nog een fotosessie doorstaan met onze medepassagiers, tot zij tevreden waren, en konden op zoek naar een hotel. We vonden een goed hotel: the New Legend, en maakten kennis met andere wereldreizigers. Zij vertelden ons over Azië, wij hen over Latijns Amerika (en hoe we het daar missen). Volgens hen viel het in Indonesië goed mee en zetten ze in andere landen de toeristen nog veel meer af.

De volgende ochtend keuvelden we nog wat verder tot de anderen de boot naar Flores namen. Wij gingen de enige attractie in Makassar gaan bezichtigen: Fort Rotterdam. We wisten dat er niet veel te zien zou zijn, en dat was ook zo. Toen we het terrein opwandelden kwam een jongen naar ons toe om wat te babbelen en nam hij ons mee naar zijn leraar. Dat bleek een vreemd figuur met een lelijke baard te zijn, waar een hoop andere leerlingen van hem rondzaten. Velen ervan spraken Nederlands, eentje zelfs vloeiend Spaans. Er was een schaaktoernooi aan de gang en ik moest het tegen de leraar opnemen. Natuurlijk verloor ik, alleen al door de stress van al die starende gezichten. Maar toen de leraar honend zei dat iemand hem had gezegd dat Belgische vrouwen met blond haar altijd van hem zouden verliezen, en dat er 3 dingen waren die we van hem moesten weten (hij was een meester van het schaken, een meester in snookeren, en de knapste man van Indonesië) begon mijn bloed toch wel lichtjes te koken. Eerst was het nog eens Maartens beurt om te verliezen. Om wraak te nemen vroeg ik om nog een spelletje, maar deze keer concentreerde ik me. En won. Ha, hij zal leren op te letten met Belgische vrouwen met blond haar.

Makassar was tegen alle verwachtingen in een leuke stad, een ideaal afscheid van Sulawesi. In het vliegtuig op weg naar Java dacht ik nog even terug aan de vele mooie en grappige momenten die we er beleefden. De vriendelijke uitbater van de gsmwinkel die na ons een uur te helpen geen geld wou aannemen: 'You come to my country. You welcome!' Het zoontje van Amos dat poedelnaakt hikkend van het lachen en onder de zeep de douche kwam uitgerend en pas na een aantal rondjes rond het huis terug naar zijn moeder liep. Of de vrouw die een rugzak op haar hoofd droeg en ondertussen aan het sms-en was op haar Blackberry.

Er zijn toch van die dingen waarvan je denkt: alleen in Azië...