Impressies van Indonesië door een Tsjechische filmster

(Dat is wat Teresa en Michaël uit Tsjechië dachten toen ze me het eerst zagen)
Na vier weken Indonesië vind ik eindelijk de tijd om achter de computer te kruipen en mijn indrukken neer te typen. Indonesië is anders dan de andere landen die we tot nu bezochten. Dat merk je al meteen. Naast de gewone inreisstempel heb je ook een visum nodig. Dat is de eerste keer op onze reis. Als je het land inkomt krijg je een visum van 30 dagen dat je 1 keer kan verlengen met nog eens 30 dagen, in totaal 2 maand dachten we. We hebben ons echter een beetje misrekend. We gaan 61 dagen in Indonesië zijn. Dat is 1 teveel, maar als we een boete van 200.000 roepia (ongeveer 18 euro) betalen als we het land verlaten is dat geen groot probleem. Dat valt mee want anders moesten we nog voor een dag tussendoor naar een ander land, met alle extra kosten vandien. Dan is een kleine boete betalen niet zo' n groot probleem. Ondertussen is het ook al - veel vlotter dan verwacht - gelukt om ons visum te verlengen. We hadden op reisfora gelezen dat je een Indonesische sponsor nodig hebt, die dan ook nog eens moet betaald worden, maar uiteindelijk hebben we alles zelf gedaan en sneller dan ze in het immigratiekantoor in Ubud hadden voorspeld.

Indonesië is anders. Het is het enige land waar we de taal niet spreken. Ik had mij voorgenomen om Indonesisch te leren, maar dat is er niet van gekomen. Buiten enkele basis woordjes en de getallen dan. In Bali was dat niet zo erg. Daar komen zoveel toeristen dat zowat iedereen wel een woordje Engels spreekt. Na enkele dagen gingen we echter naar Sulawesi en daar zijn enkel de mensen die rechtstreeks met toeristen werken in staat een gebrekkig Engels te praten. Het werd dus behelpen met de weinige woorden die in onze reisgids stonden. Onze woordenboek Indonesisch was immers ergens in Australië zoek geraakt. Het contact met de plaatselijke bevolking verliep dus veel oppervlakkiger dan in Latijns Amerika of Oceanië. De mensen zijn echter heel blij als je toch enkele woordjes Indonesisch spreekt. De meeste toeristen doen immers die moeite niet eens. Toen we in Java toekwamen was dan ook de eerste aankoop een zakwoordenboekje Engels-Indonesisch. Als je het woordenboekje bovenhaalt, zijn veel mensen zodanige gecharmeerd, dat ze direct veel vriendelijker zijn. En ze zijn hier al zo vriendelijk. Met uitzondering van de mensen die voor de bus en transportbedrijven werken.

In tegenstelling tot de andere landen die we tot nu toe aandeden, wordt hier nergens aangegeven wat de prijzen van een busrit zijn. De enkele uitzondering van het busstation in Makassar niet meegeteld, maar daar was de prijs sowieso al hoog genoeg. Bij elke verplaatsing is het dus een heel gedoe om niet alleen op de juiste bus te raken, maar ook om de juiste prijs te weten te komen. Als toerist wordt je sowieso meer aangerekend, tenzij je vooraf weet hoeveel de prijs is. De truc is om op de bus te raken zonder dat je eerst moet betalen en daar aan een medepassagier te vragen hoeveel de rit kost. Maar zelfs dan kan het nog zijn dat er een kwaaie haai van de maatschappij die medereiziger zodanig intimideerd dat die toch te veel zegt. Zelfs de mensen van de beveiliging in de busstations spelen vaak onder een hoedje met de maatschappijen voor een deel van de extra winsten. We hebben ons er ondertussen bij neergelegd dat het niet steeds lukt om dezelfde prijs als de locals te betalen. We zijn tenslotte rijke westerlingen.

Over zowat alles wat je wilt kopen kan onderhandeld worden over de prijs. Tenzij je naar de supermarkt, restaurants of westerse winkelketens gaat. Vaak krijg je van de verkoper in eerste instantie een prijs te horen die soms tot 10 maal hoger ligt dan de eigenlijke waarde. Dat wordt dan ofwel gevolgd door: "Je krijgt een speciale prijs want je bent de eerste klant van de dag (dat hoor je zelfs om 6 uur 's avonds nog)" ofwel "hoeveel wil jij er voor betalen". En dan begint het onderhandelen tot je een prijs overeenkomt of je onderhandelt niet en neemt het niet of je betaalt veel te veel. Maar zelfs als je de startprijs hoort zijn dingen nog steeds heel wat goedkoper dan wat je er bij ons en zeker in Australië zou betalen en dat is een aangename afwisseling. Vooral eten op straat is hier spotgoedkoop en zelfs een verse krab in een restaurant met airco kost maar 5 euro. Toch gaat het steeds opnieuw onderhandelen voor alles wat je wilt doen op den duur in je kouwe keren zitten. Misschien moeten we het ons minder aantrekken dat we teveel betalen.

Het eten is hier ook heel anders dan we gewoon zijn. Het is goedkoper om op restaurant te gaan dan zelf te koken zelfs drie keer per dag. Maar net als in Latijns Amerika is er weinig variatie in de schotels, tenzij je naar een Westers/toeristisch restaurant gaat. Je krijgt drie keer per dag rijst en misschien wordt dat een keer vervangen door noedels. Verse groenten zijn nauwelijks te krijgen tenzij een schijfje komkommer of een blaadje kool. Ik ben ondertussen wel grote fan geworden van tempe, een soort koek van gefermenteerde sojabonen. Die wordt hier fantastisch klaargemaakt en overklast zonder twijfel eender welk gerecht met vlees. Van vlees is kip het meest te krijgen. In de goedkope eetstalletjes op straat vooral de koppen en poten. Eline wilde al 3 keer zo'n kippenkop bestellen tot ik haar zei wat het was. In Bali en Sulawesi vind je ook varkenvlees, maar omdat het grootste deel van het land islamitisch is, staat het elders zelden op het menu. Ik heb er ook een beetje een afkeer van gekregen na onze week in Tana Toraja. Daar worden tijdens de begrafeniscermonies massaal varkens geslacht op nogal wrede wijze (een mes in het hart en dan laten doodbloeden). Nadien wordt het vlees over alle gasten verdeeld en blijft het nog zeker een halve dag liggen in de zon eer de mensen er mee naar huis trekken om het te bereiden of te bewerken/pekelen en drogen voor bewaring, maar dat zagen we pas achteraf. Als het dan in een maaltijd wordt verwerkt kappen ze er ook nog eens xx bij als smaakversterker. Dat alles was een regelrechte aanslag op mijn arme westerse darmstelsel. Ik ben er dan ook twee dagen zwaar ziek van geweest en kan nu geen varkensvlees meer ruiken. Eline is er van gespaard gebleven omdat zij tijdens ons verblijf in het dorp al geveld was door een ander virus en dus buiten rijst en bananan niet veel kon eten. Ondertussen letten we dan ook extra op als we vlees eten. Naast kip kan je ook bijna overal vis krijgen. Die wordt gekweekt in dezelfde terrassen als de rijst of gevangen in de zee. Vis wordt altijd door een beslag gehaald en dan gefrituurd. Hij smaakt dus overal ongeveer hetzelfde. Rundsvlees is een zeldzaamheid. Zeker nadat Australië gestopt is met het uitvoeren van levende runderen naar hier (hier heb ik al iets geschreven in een vorig bericht).

Indonesië is anders omdat het bestaat uit zoveel eilanden. Afhankelijk van de bron tussen de 12.000 en 18.000 in getal, maar slechts een minderheid ervan heeft een naam en wordt bewoond. Elk eiland is verschillend alsof het een ander land is. Tot nu toe zijn we in Bali, Sulawesi, Pulua Likuhan voor de kust van Sulawesi en Java geweest. Elk eiland heeft haar eigen taal of soms zelfs verschillende talen. Om toch een eenheid te creëren werd in de jaren vijftig bij de onafhankelijkheid ook het Bahasa Indonesia als eenheidstaal ingevoerd. Iedereen leert dit op school. De eigen taal wordt meestal enkel als spreektaal thuis gebruikt. Het is onbegonnen werk voor ons om van al die talen zelfs maar de basis te leren.

Ook in godsdienst is het land heel verscheiden. De meerderheid is islamitisch vooral in Java, maar bijvoorbeeld in het hoogland van Toraja op Sulawesi vind je vooral Christenen (zowel katholiek als protestant) en Bali is bijna volledig Hindu. Godsdienst is bijna een even belangrijke manier om onderscheid te maken tussen verschillende bevolkingsgroepen als taal. Het is trouwens verplicht om je godsdienst op je identiteiskaart te hebben staan. Je kan niet "geen godsdienst" hebben en het moet bovendien een monotheïstische godsdienst zijn. De Balinese Hindus hebben daarom een oppergod moeten uitvinden, want in grondslag zijn ze eigenlijk polytheïstisch. Ondanks dat er veel tolerantie is ten opzichte van de andere godsdiensten zijn er zeer weinig huwelijken tussen mensen van verschillende religies. Een van de 2 bekeerd zich meestal tot die van de partner of ze kiezen beiden voor een nieuwe godsdienst. Onze gids Amos in Toraja kon bijvoorbeeld niet met zijn geliefde trouwen omdat ze van godsdienst verschilden en dus hebben zijn ouders hem gekoppeld aan de dochter van een bevriend koppel (waar hij een one-night-stand mee had gehad, maar waar hij niet echt van houdt). Made, mijn kookinstructrice in Yogyakarta, en haar man waren respectievelijke hindu en moslim maar hebben zich beiden tot christen bekeerd om te kunnen trouwen.

De Indonesiërs zijn enorm creatief en inventief met hun ruimtegebruik. Zeker in het dichtbevolkte Java en Bali wordt zowat elke vierkante decimeter die geschikt is voor landbouw beplant met allerlei gewassen. Het meest voorkomende gewas is rijst. Overal waar de temperatuur en de hoeveelheid neerslag het toelaat vind je rijstvelden en -terrassen. Het landschap wordt doorkruist door honderden irrigatiekanaaltjes en vormt een prachtig groen en bruin spinnenweb. Op de randen van de rijstvelden en kanalen staan zoete aardappelen, chilipepers, bonen en ajuinen en velden met combinatieteelt zijn meer regel dan uitzondering. Ook in Tana Toraja wordt de vruchtbare grond gereserveerd voor vooral rijstteelt en de rotsachtige bodem voor cacao, koffie, specerijen of om te wonen. Ook de graven worden er niet in de gewone, vruchtbare grond gemaakt maar uitgehouwen in de rots of er wordt een gebouwtje op een rotsblok opgetrokken of de kisten worden opgestapeld in een grot. Er is dus niet echt 1 kerkhof in elke dorp, maar de graven liggen waar er rotsen voor handen zijn.

Ten slotte wil ik ook nog iets schrijven over het gebruik van bamboe hier. Deze plant is het zwitserszakmes van de Indonesiër. Jonge scheuten worden gebruikt om te eten. Het volgroeide riet is vaak 20 m hoog en meestal kaarsrecht of slechts aan de top gebogen. Door de harde houten structuur is het perfect geschikt voor allerlei gebruiksvoorwerpen. De kleinste splinters worden gebruikt als tandenstoker. Het is ook geschikt voor allerlei keukengerij van te maken. Het wordt in stukken gekapt met 1 tussenschot per stuk en gebruikt als glas of kom om bijvoorbeeld palmwijn of water uit te drinken of als kookpot om eten in klaar te maken. Voor dat laaste kan je enkel groene bamboe gebruiken. Die wordt gevuld met alle ingrediënten van een stoofpot en dan afgedekt met bijvoorbeeld een prop van bananenblad. Je stookt er een vuurtje onder en na een half uur tot een uur heb je een heerlijk gerecht met sappig zacht vlees. Bamboe is ook ideaal om te verbranden. Als het droog is geeft het een kort en krachtig vuur zonder enige rook. Ook in de bouw kent het vele toepassingen. Zowat elke stelling wordt opgetrokken uit bamboe, het vervangt hout in heel wat constucties, wordt gebruikt als waterleiding om water uit de bergen te halen en in de traditionele huizen van de Toraja wordt het zelfs gebruikt in plaats van dakpannen. Los van al die praktische toepassingen kan je het ook aantreffen in allerlei kunstvoorwerpen en zelfs tot windorgels toe. Hadden wij maar zo een veelzijdige plant in België.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten