De laatste shuttlebus van de dag (voor 50.000 rp ipv 15.000 met het openbare vervoer, maar die rijden niet meer na 16u) zette ons om 19u af in Kuta, en we vonden na een lange wandeling een hotelletje. We hadden geluk want veel was volzet. Onderweg konden we uitgebreid kennismaken met de gruwel van deze stad, die de meest toeristische van Bali is. Ik had nog nooit een badplaats/uitgaansplaats waar drugs- en sekstoerisme hoogtij vieren gezien. Wel al verhalen van gehoord, en in het echt is het nog erger. De duizenden Australiërs die er in hun typische surfbroek, bloot bovenlijf, bier in de hand rondslenteren vinden het allemaal geweldig. Zij hebben een soort Byron Bay gevonden, met prijzen die 20 keer zo goedkoop zijn en mensen die 100 keer zo vriendelijk zijn. Niet verwonderlijk dat zij een getto vormen in Kuta. Ik vond hun dronken gedrag, hoe ze met hun geld staan te zwaaien en zich niks aantrekken van het feit dat ze in Indonesië zijn maar zielig. Toen ik ging vragen voor de prijs van een shuttle naar de luchthaven (op 4 km van Kuta, en de reden dat we naar hier waren gekomen) zeiden ze me zonder verpinken 150.000 rp. Onze mond viel letterlijk open van verbazing want zo'n korte afstand kost normaal 1/10.000 van die prijs. We hoorden nog 'Ok, ok, good price for you! 100.000! That's only 8 dollar!' voor we onze biezen pakten en in onze hotelkamer gingen schuilen. Ongelooflijk wat toerisme kan aanrichten.
Een uurtje daarvoor, tijdens onze wandeling naar het strand, kwamen we Pavel tegen. Met hem waren we 4 dagen opgetrokken in Java en Bali, en we hadden 2 dagen geleden afscheid genomen met het idee elkaar niet meer terug te zien in Indonesië. Dat was echter buiten het toeval gerekend. Ook hij knikte hoofdschuddend dat Kuta niks meer met Indonesië te zien had, en dat het enige wat hier telt Australische dollars zijn. Het prachtige strand waarop we zaten was overdag een te mijden plek zei hij, en we waren blij hier pas 's avonds laat te zijn toegekomen.
De volgende ochtend wandelden we naar de luchthaven en op minder dan een uur stonden we aan de incheckbalie voor onze vlucht naar Sumba. De vriendelijke mevrouw van Merpati zei glimlachend: 'Today we don't fly to Waingapu.'
De klok stond toen op 7u. Om half 4 in de namiddag stapten we dolgelukkig in een vliegtuig naar Tambulaka, een stadje in het westen van Sumba. In de tussentijd leerden we de luchthaven van Denpasar op ons duimpje kennen en zagen we tientallen vluchten met veel vertraging vertrekken. We waren nooit zeker of wij die dag nog wel op een vliegtuig zouden stappen, want ze beloven wel een vlucht naar Tambulaka, maar dat heeft niet veel waarde. Gelukkig hielden ze woord en we kregen zelfs eten en een stukje lekkere cake. We vlogen bovendien naar een bestemming waar we anders de bus hadden moeten naartoe nemen, dus al bij al konden we zeker niet klagen.
Samen met een groepje Fransen namen we een privébusje dat ons op geen tijd in Waikabubak afzette. We waren erg verbaasd over de goede kwaliteit van de wegen. De kwaliteit van de hotels is echter minder om over naar huis te schrijven (maar nu doe ik het toch...). In Sumba betaal je veel voor weinig. Maar kom, we waren hier toch maar geraakt, zonder al te veel problemen. (We hadden verhalen gehoord van mensen die dagen moesten wachten)
De volgende dag liepen we rond in Waikabubak en omgeving. We deden er veel langer over dan we hadden gedacht, want overal moesten we stoppen en een praatje maken. Soms in het Indonesisch, vaak in het Engels. Vooral de jonge meisjes spreken hier heel vlot Engels. Het was een fantastische dag, we zagen een 4tal traditionele dorpen, en een voetbalmatch. 'Sumba's' zijn zonder twijfel de vriendelijkste mensen die we ontmoetten in Indonesië. Hier wordt je nog als gast gezien, en niet als lopend dollarbriefje. De dorpen zijn heel mooi, met de hoge daken van stro en de graven in het midden. We kwamen Ali tegen die ons naar een begrafenisceremonie wou brengen, maar we liepen liever op ons gemak verder in het stadje rond om met de mensen te praten. Een ceremonie hadden we al twee keer in Sulawesi gezien, en die is hier ongeveer hetzelfde. 's Avonds gingen we eten in hetzelfde stalletje als de dag ervoor, omdat we het er zo lekker vonden: geitesaté met de beste satésaus ooit!
Oma plet de betelnoten met de hand, de tanden willen niet meer zo goed mee. Haar aanstekelijke lach is hoe ik me de mensen in Indonesië zal herinneren (al hebben de meesten wel tanden) |
Op de markt in Waikabubak worden veel ikats verkocht, ideaal om even te maffen |
Een traditioneel dorp zoals je ze alleen in Sumba vindt |
Een rijtje honden-te-koop |
Betelnoten kopen om als cadeau te geven aan de vrouwen (mannen hebben liever sigaretten) |
Straatbeeld in Waikabubak |
Zo gebeurde het dat we onze plannen tot het verkennen van het zuiden van Sumba moesten uitstellen tot een andere keer. In Frans gezelschap woonden we een huwelijk bij in een klein dorpje. Wij waren er niet in geïnteresseerd maar we gingen toch mee, blij dat we zelf niet moesten rijden. Zoals we wel dachten was het allesbehalve interessant, eerder een saaie bedoening. Die avond gingen we met de sympathieke Franse bende 's avonds nog iets eten en dachten wij hard na hoe we het verdere verloop van de reis in Sumba zouden aanpakken. Onze reis begint nu zo snel in te korten dat we net als de mensen die maar 3 weken vakantie hebben onze dagen moeten plannen. Een hele aanpassing.
We besloten dat we binnen de week een boot naar Flores moesten hebben, maar niemand wist wanneer de boot naar Ende vertrok. Sommige bronnen beweerden dat de boot voor herstel in Yogyakarta lag, andere dat hij op zondag vertrok, weer andere op vrijdag. Alleen de reis naar Waingapu zou ons uitsluitsel geven, daar is immers de haven. Ik wilde graag nog meer van west Sumba zien, maar dan liepen we het risico een week extra op een boot te moeten wachten. We gingen dus maar naar de hoofdstad en lieten het mooiste stuk (volgens de Lonely Planet) van Sumba achter ons, met het idee hier zeker nog eens terug te komen.
Daar aangekomen hoorden we dat er geen boot naar Ende was, maar wel naar Aimere. We hadden nog een dag tijd de omgeving van Waingapu te verkennen (toevallig op mijn verjaardag -:)), de volgende dag zou de boot om 6 u 's morgens vertrekken. Een uitgebreid verjaardagsfeest viel in het water, maar is sowieso moeilijk in een stad waar 's avonds niet veel te beleven valt.
Het landschap in het oosten van Sumba is veel droger, maar daarom niet minder mooi. Ook hier vind je traditionele dorpen, we vonden het zo niet erg meer dat we niet meer van het westen van het land gezien hebben. We bezochten een dorpje waar ze de gekende ikats maken (de meest gevraagde van heel Indonesië) en deden het verplichte strand aan - dat trouwens ook niet moest onderdoen voor zijn westelijke tegenhanger. Onbegrijpelijk dat zo weinig toeristen naar Sumba komen.
Aapje in de mangrove |
Moeilijk om hier je strandlaken te leggen |
Altijd alles bij de hand |
Trotse vader en zoontje in traditionele ikat |
De zon was al op maar de boot vertrok nog niet |
Wij deden hetzelfde en baanden ons een weg door een drukte van jewelste. De gekste dingen werden van de boot gesleurd. De opluchting van het schommelen van de boot van af te zijn verdween al snel tijdens de rit van Aimere naar Bajawa in de bemo. Ik weet niet wat ik het ergste vond, de golven van de Indische Oceaan of de bochten in het vasteland van Flores. Bovendien was het voor het eerst sinds heel lang terug koud. We deden zelfs onze T shirt met lange mouwen aan, stel je voor! 15u na het uitchecken in ons hotel in Sumba, konden we inchecken in Bajawa. Uitslapen was er weer niet bij, wie in Flores met de bus wil reizen moet vroeg, erg vroeg opstaan. Maar wij namen alle ontberingen met de glimlach, het is het allemaal meer dan waard.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten